The Project Gutenberg eBook of De verwoeste steden aan de straat van Messina

This ebook is for the use of anyone anywhere in the United States and most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this ebook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you will have to check the laws of the country where you are located before using this eBook.

Title: De verwoeste steden aan de straat van Messina

Author: Jacques Tournadour d'Albay

Release date: December 29, 2008 [eBook #27656]
Most recently updated: May 25, 2023

Language: Dutch

Credits: Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
Proofreading Team at https://www.pgdp.net/

*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK DE VERWOESTE STEDEN AAN DE STRAAT VAN MESSINA ***



[185]

De verwoeste steden aan de straat van Messina.

Van Parijs naar Napels.—Vertrek van Napels naar Reggio met den spoorweg.—Eerste kampen van vluchtelingen.—De langs den spoorweg vernielde dorpen.—Te Reggio.—De puinhoopen.—Overtocht van Reggio naar Messina met een veerboot.—Te Messina.—Afgrijselijke tooneelen.—Wat de stormvloed beteekende, die op de aardbeving volgde.—Brand aan de haven.—Terugkeer naar Napels.

Ruïnen, die de plaats van paleizen innemen.

Ruïnen, die de plaats van paleizen innemen.

De geheele wereld heeft van angst gesidderd op den 28sten December, toen de dagbladen berichtten, dat binnen weinige seconden Messina en verscheidene plaatsen langs de Straat verwoest waren en dat 200000 personen verdwenen waren. Eenige dagen later vertrok ik in mijn hoedanigheid van afgevaardigde van het fransche Roode Kruis naar Napels, dat om de ligging in de nabijheid van het tooneel der ramp gekozen was als bestemming voor de eerste schepen, die overvol met gevluchten en gewonden zeewaarts waren gegaan. Napels werd dadelijk het centrum, waar de ondersteuning zich concentreerde, die bestond in de zending van personeel, van hulp in natura of in geld, gezonden uit alle hoeken der wereld in een prachtig élan van algemeene naastenliefde.

Een maand lang heeft Napels zich tegen de zware taak opgewassen getoond, de redders uitzendend naar de verwoeste streken en dagelijks groote troepen verongelukten opnemend. Overal, waar het maar mogelijk was, richtte men voorloopige hospitalen in; de civiele hospitalen, de particuliere klinieken, de scholen en zelfs het Koninklijk Paleis verdeelden de slachtoffers onder elkaar. Het kosmopolitische leven van de stad stond opeens stil, zoo ging alles op in dat, wat allen op dat oogenblik bezighield. Een nieuw leven begon, een ernstig, ingetogen leven, als met ingehouden adem aan het werk gekluisterd.

Drie weken, zoo doorgebracht te midden van de angstkreten der stervenden, van de hartverscheurende smart van diegenen, wier leven als door een wonder was gered en die al de hunnen hadden verloren, hadden ons voorbereid op ontzettende tooneelen. We stelden ons voor, dat wij in Napels de wreedste staaltjes van menschelijk lijden hadden aanschouwd. Maar die sombere tooneelen zouden weldra onbeteekenend lijken naast een werkelijkheid, die nog oneindig veel verschrikkelijker was.

Den 22sten Januari verliet ik met drie der vrome vrouwen, wier edelmoedige zelfopoffering in die schrikkelijke weken zoo schitterend uitkwam, Napels in den avond met den sneltrein, die in gewone tijden in een enkelen nacht de ongeveer vierhonderd kilometer aflegt, welke ons van Reggio Calabria scheidden. Voorbereid op ontberingen, namen we slechts het strikt noodige mee, dekens, wat linnengoed en eenige proviand. Het scheen, dat de nacht ongestoord verloopen zou, maar een poosje eer het dag werd, stak er een hevige wind op en blies met zooveel kracht, dat de waggons onder de drukking scheef overhelden. Gelukkig duurde de storm niet lang en we herwonnen weldra onze gerustheid, die een oogenblik verstoord was geworden. Bij elk station moesten we eindeloos lang wachten, zoodat we bij zonsopgang nauwelijks halfweg waren gekomen. De spoorweg [186]volgt ongeveer het strand der Tyrrheensche Zee aan den voet der laatste uitloopers van de Apennijnen, die, bedekt met cactussen, ter hoogte van vier- of vijfhonderd meter bijna loodrecht in zee vallen. Aan de andere zijde strekt zich een smalle strook lands uit, beplant met citroenboomen van donkergroene kleur, waarin de vruchten gouden vlekken brengen.

Recht achter kaap Vaticane verspert de siciliaansche kust met den sneeuwtop van den Etna den horizon als met een donkere lijn. In de richting van de open zee wijzen een zwarte kegel en lager eenige lichtgrijze wolkjes ons den Stromboli en de Liparische eilanden aan. Drie uren lang konden we genieten van het wonderschoone schouwspel; toen verdween alles achter het schiereiland Monteleone, daar de trein meer landwaarts in liep.

De eene na de andere gingen ons de plaatsjes voorbij, gelegen aan de kust: Pizzo met zijn visschersvloot en zijn haven achterin de golf van Santa Eufemia, Tropea, Nicotera en eindelijk Palmi. Bij laatstgenoemde plaats begint de zoo hevig geteisterde zone, die de schokken van 28 December had te verduren.

De verwoestingen zijn hier niet bijzonder groot; slechts enkele huizen hebben echt van de aardbeving geleden; toch zijn er één of twee ingestort, die een dertigtal personen onder het puin hebben begraven. Overal is de doorgang versperd; er liggen kisten met voorraden in den weg, pakken kleeren tusschen tonnen chloorkalk. Daar zagen we voor het eerst de kampen van vluchtelingen. In de wagens met koopwaar gevestigd, of onder tenten of in barakken van planken, schijnen ze zich al vrij gauw te hebben gewend aan dit nieuwe leven.

Wij komen al minder vlug vooruit; de weg heeft veel geleden, en de inderhaast gedane herstellingen leveren niet de gewenschte veiligheid op. Eindelijk komen we bij Bagnara Calabria, een grenspost van het gebied, dat in staat van beleg is verklaard. Aan het station heerscht een buitengewone levendigheid. Niet zonder moeite gelukt het mij, er de oorzaak van te vernemen. Tengevolge van een stoot, die in den morgen werd gevoeld, heeft er een instorting plaats gehad, die de verbindingen heeft verbroken en schrik onder de bevolking heeft verspreid.

Op deze plek is de spoorweg, die midden tusschen het strand en een cornicheweg door loopt, versperd door drie reusachtige blokken, die eerst op den weg waren gevallen en van daar op de spoorlijn zijn overgesprongen. Arbeiders, met touwen vastgebonden boven het ledige, werken met houweelslagen, om de rotsblokken, die naar beneden dreigen te storten, te verwijderen. Er worden daarna gaten geboord in het grootste der rotsblokken, en dynamiet slaat ze dan spoedig tot gruis. Dan wordt de opruiming geregeld voortgezet. Eén enkele der rails is gebroken, de andere is verbogen, maar wordt met hefboomen weer rechtgezet. De gebroken rail wordt vervangen, en weldra gaan we weer vooruit, voorzichtig over de gerepareerde lijn.

We gaan Scylla voorbij, waarvan de vooruitstekende rots zich goed heeft gehouden. Te Cannitello is het schouwspel treurig; daar is alles met den grond gelijk gemaakt; van het station is ook slechts een puinhoop over, terwijl overal elders de stations in goeden staat zijn gebleven. Op den weg zien we groepen ongelukkigen, geduldig op de komst van den trein wachtend, waarmee ze zullen worden weggevoerd van deze plaatsen van dood en verderf.

Daar zijn we eindelijk bij Villa Giovanni, eertijds een stadje van 3000 inwoners, nu nauwelijks 800 tellend. Dit is het punt, waar de veerboot overgaat, die de siciliaansche lijnen met het vasteland verbindt. Van het dorp zijn slechts eenige muurbrokken over en hoopen puin; de boomgaarden vol citroenboomen, die het dorp omringen, kunnen geen vroolijk tintje aan het landschap geven. Aan het strand worden planken ontscheept en balken, die voor de oprichting van voorloopige gebouwen zullen dienen, houten gebouwen, die beter geschikt zijn op den onvasten grond, dan steenen.

De zijlijn, die van de hoofdlijn naar de veerboot voert, is volkomen vernield door den springvloed, waarmee de schok van 28 December gepaard ging. Het opgeruimde materiaal, dat hier en daar groote bergen vormt en elders weer lagere hoopen, heeft den weg in een montagne russe herschapen, en werklieden zijn bezig met geniesoldaten, om hem weer in beteren staat te brengen. Bij het station wacht op het perron een gezin van vluchtelingen, gezeten op pakken goed. De oude moeder, die gebrekkig en half blind is, heeft twee dagen op haar matras gelegen, zooals die op een brok muur in evenwicht werd gehouden als door een wonder. Ze kon zich niet bewegen, was niet in staat om te roepen, en haar hond, die met haar aan den dood was ontkomen, wist door zijn wanhopig geblaf de aandacht te trekken van de redders.

Na Villa Giovanni gaan we door Catone en Archi, dorpjes, die uitsluitend van de vischvangst bestaan en van het verbouwen van citroenen en bergamotten, waarvan de doordringende geur zelfs op zee te ruiken is. In al die kleine kustplaatsjes is de sterfte verschrikkelijk groot geweest, zoowel door de hevigheid van de schokken als door het gemis van stevigheid der woningen, die slordig waren gebouwd van steenen, los of met slechte kalk aan elkaar verbonden.

Het schijnt, dat hier de seismische beweging vooral en in hoofdzaak golvend is geweest, want bijna overal zijn de afsluitingsmuren der boomgaarden, die toch volstrekt niet hoog zijn, ingestort en, bijzonderheid die niet zonder beteekenis is, de groote meerderheid, om niet te zeggen, bijna het geheele aantal is naar het Oosten of Zuidoosten gevallen, terwijl toch de hoofdrichting der spleten en instortingen geregeld van het Zuiden naar het Noorden was gericht, volgens een lijn, die blijkbaar met de kust evenwijdig liep.

Tegen den namiddag kwamen wij aan bij wat eens het station van Reggio Centrale was. Het hoofdgebouw, dat half was ingestort, is moeten ontruimd worden; alleen een klein gebouwtje van één verdieping heeft weerstand geboden, het Ufficio Merci, dat thans niet enkel dient als bagagebureau, zooals de naam aangeeft, maar ook als algemeene kas voor de bezetting. Daarvoor staat een soldaat op wacht, met de bajonet op het geweer. Nadat we ons van al wat we konden missen hadden ontdaan, verlieten we het station.

Door kleine straatjes, waarvan de namen verdwenen [187]zijn met de muren, waar ze op waren geschreven, bereiken we de bovenstad; overal ondergang en dood. Het Corso Garibaldi, de hoofdverkeersader van de stad, is niet meer dan een monsterachtige hoop puin; de grond is opengespleten en bedekt met brokken ijzer, fragmenten van kroonlijsten en met kleedingstukken, die met bloed en slijk bevlekt zijn. De voorgevel van den schouwburg is ervan gescheiden en helt dreigend voorover. Eenige schreden verder is er een kerk ingestort, en daarbij heeft de gevel alleen standgehouden, nauwelijks voor vallen behoed door enkele zwakke staven.

Bij elke schrede jagen wij een fijn stof op, dat overal door dringt en de keel toeknijpt. We komen eindelijk aan een fontein, waar we onzen dorst kunnen lesschen, dank zij de welwillendheid van een soldaat en een burger, die ons ieder om te drinken een dier reuzengroote glazen leenen, de eenige, die men in dit land vindt en die zeker bijna een liter inhoud hebben. De soldaat weigert nadrukkelijk, wat wij hem willen aanbieden voor zijn welwillendheid; maar de burger laat zich niet lang smeeken en neemt dadelijk aan.

We keeren naar de haven terug door de Aarts-bisdomstraat, een der weinige straten, waar de carrentini, de wagentjes van de streek, die toch zoo licht zijn, nog kunnen rijden, beladen met planken of tentlinnen. In het Marinegebouw heerscht een zekere levendigheid; er zijn voorloopige kampen opgeslagen op de terreinen, schuilplaatsen, gemaakt van losse planken, die men maar schuin heeft neergezet met den eenen kant op den grond en den anderen tegen het hek aan, dat de plaats van den weg scheidt. Vóór elke zoo geïmproviseerde tent brengen kinderen in lompen brandstoffen aan op een houtvuur, waar een onmogelijke soep op kookt in reuzenketels, die wie weet van waar zijn gekomen. Die vuren geven een ondragelijken stank, waarvan we weldra de oorzaak zouden leeren kennen. Tengevolge van het gebrek aan hout branden de vluchtelingen alles, wat hun in handen komt, vooral oude meubels, waarvan het droge hout, met stof overtrokken of met paardehaar gevuld, vlug brandt, maar een verstikkenden rook geeft. Mijn drie dames hebben haar hoeden opgehouden, die hoewel nog al bescheiden, haar toch in het oog doen vallen, en deze dracht uit de beschaafde wereld wordt door een aantal van die ongelukkigen opgevat als een uittarting van hun ellende.

Het dorp Grotta even ten noorden van Messina.

Het dorp Grotta even ten noorden van Messina.

De avond valt, als wij in de nieuwe stad aankomen, die opgericht is na de ramp, terwille van de gebouwen voor den openbaren dienst. Het zijn maar houten barakken, van grove planken opgetrokken en alle aan elkander gebouwd, met alleen de volstrekt noodige afscheidingen. Maar de open ruimte, die ze op den weg overlaten, is zoo klein, dat men naar binnen moet gaan, om niet in aanraking te komen met de rijtuigen, die gelukkig zeldzaam zijn. Zoo bereiken wij de aanlegplaats van de veerbooten. De kleine haven schijnt niet al te veel te hebben geleden; maar toch is de pier, die haar aan den kant van de straat beschermde, ten deele weggerukt, zooals de wagens met koopwaren, die er stationeerden op het oogenblik van de catastrofe en waarvan nu enkel de daken nog boven de wateren uitsteken.

Wij besluiten naar het station terug te keeren, een sombere tocht in den nacht; het is zoo goed als volkomen stil; de maan werpt een bleek schijnsel op de doode stad en op den Etna, waarvan de witte silhouet indrukwekkend tegen den donkeren hemel afsteekt. Nu de nacht is gekomen, stijgt een pestlucht uit de ruïnen op en grijpt iemand bij de keel. Wij wisselen geen woord, gaan maar zwijgend voort, zooveel mogelijk de spleten vermijdend. Eindelijk bereiken we het stationsplein, dat geheel ingenomen is door de kampen van de troepen. Nadat we door de tenten een ommegang hadden gemaakt, die ons eindeloos scheen, staan we weer op het perron van den spoorweg. Vóór het gebouwtje, waar we ons hoofdkwartier hebben opgeslagen, zitten soldaten en een oude vrouw rondom een vuurpot, en op eenige schreden afstands ligt een stapel hout.

Wij komen terug in het Ufficio, waar we, zoo goed en zoo kwaad als het gaat, ons middagmaal nuttigen, het intusschen hartelijk betreurend, dat er niets te drinken is; maar het water der fonteinen heeft een flauwen smaak van verrotting, die ons er een grooten tegenzin in geeft. Daarna gaan we eraan denken, ons in te richten voor den nacht. Een der weinige overlevende beambten heeft ons wel de aankomst van een trein verkondigd, die den nacht te Reggio moet doorbrengen, maar we brengen onzen slaap in groot gevaar, als we daarop gaan wachten.

Op dat oogenblik hooren wij iets als een dof gerommel, weldra gevolgd door een geluid, alsof perkament in elkaar geknoeid wordt. Eer we den tijd hadden, om ons rekenschap te geven van wat er gebeurt, is de beambte met een sprong overeind gevlogen, en in verwarring sleept hij een der dames, die het dichtst bij was, mee naar buiten onder het geschreeuw van “Fore, Fore!” Vuur, Vuur! Verbluft, haalden wij nauwelijks adem; een brandende damp sloeg ons in het gezicht; het geheele gebouw [188]werd als aangegrepen door een plotselinge schudding, in de muren en overal rondom ons heen hoort en voelt men, hoe de steenen over en tegen elkaar schuren met een kenmerkend gekraak.

Eerst op dat oogenblik begrijpen we, dat er een aardbeving aan het werk is; onze blikken worden als getrokken naar de zoldering, die golft, om er duizelig van te worden. Voor onze verschrikte oogen zien we langzamerhand de steenen hun verband verliezen; de muren scheuren, en in verschrikking voelen we duidelijk, dat het huis zal instorten en ons begraven onder zijn puin. Als met lamheid geslagen, denken we er eerst aan, ons naar buiten te begeven op het roepen van onze gezellin, die bespeurt dat wij haar niet volgen.

Het plein van de Militaire school.

Het plein van de Militaire school.

Ondanks onze haast heb ik de belachelijke voorzorg genomen, den zak proviand mee te nemen. Nu zijn we allen weer in de buitenlucht, waar de soldaten teekenen geven van gerustheid, om ons te doen begrijpen, dat alle gevaar voorbij is. Zooals we later hebben vernomen, was de duur van dien schok negen of tien seconden, en zelfs in de open lucht werd hij sterk gevoeld. We zien elkaar wat bleek en verschrikt aan; maar de beambte is groen, en met vertrokken gezicht klaagt hij: “Terribile, terribile! La disgrazia e sobra noi, questo dunque no finira mai!” “Vreeselijk, vreeselijk! Het ongeluk is over ons gekomen; zal het dan nooit wijken!” Hij heeft namelijk de ramp van 28 December bijgewoond en de herinnering aan dien verschrikkingsnacht vervolgt hem nog altijd.

Toen de eerste ontroering voorbij was, gingen we aan het beraadslagen; drie vierden van onze bagage zijn binnen gebleven; na ons te hebben overtuigd, dat we ons snel uit de voeten zouden kunnen maken, als er onraad was, gaan we die halen en brengen alles in veiligheid, dat wil zeggen, in de open lucht. Niemand heeft er meer lust aan, den nacht onder een dak te slijten; het vooruitzicht van dat in den slaap op het hoofd te krijgen, heeft niets aanlokkelijks. Maar waar dan nu heen te gaan? Rondom het vuur zijn alle plaatsen bezet, en niemand denkt erover, ons de zijne af te staan. Aan den anderen kant is het een goddelijke nacht, al is hij koel. Den hoop planken bespeurend, maak ik er een deel van effen, zoo goed het gaat, en op die geïmproviseerde estrade strekken we ons uit, beschut voor den wind door onze koffers en pakken, als een muur opgericht. De aanblik van de vier lichamen, uitgestrekt op dien hoop planken, is blijkbaar wel iets bijzonders, en er is niet veel verbeeldingskracht voor noodig, om ons te houden voor lijken, die men er heeft achtergelaten.

Zoo denken er zeker ook over die groep officieren, die begeleid door soldaten, voorzien van toortsen, ons tijdelijk kamp komen inspecteeren. Bij het rookende en bewegende licht der toortsen worden de schaduwen bovenmatig lang en geven iets fantastisch aan de mantels der officieren. Eindelijk gaat de groep voorbij. Toen zouden we rustig hebben kunnen slapen, als er niet zoo’n volkomen gemis aan comfort was geweest, en als we niet de vrees koesterden voor nieuwe schokken. En inderdaad tusschen negen en tien uren hebben wij driemaal, zeer juist geteld, den grond [189]opnieuw voelen trillen, maar veel minder sterk dan den eersten keer. Weldra worden wij door de stijfheid in de leden overwonnen en moeten de een na den ander opstaan, zoodat de helft van den nacht wordt gesleten met heen en weer loopen op den weg. Op het oogenblik, dat we eraan wanhoopten dien nacht een oog te sluiten, weerklinkt er een fluit; dat is de befaamde trein, die al zoo lang is aangekondigd en nu eindelijk binnenkomt. De beste waggons zijn in een oogwenk bezet door dringende menschen, die uit alle hoekjes en gaatjes te voorschijn komen. Niet zonder moeite maken wij ons meester van een compartiment derde klasse, overgelukkig, dat we het nog vinden.

Eigenaars, zoekend in het puin van hun vroegere huizen.

Eigenaars, zoekend in het puin van hun vroegere huizen.

De nacht ging voorbij zonder andere incidenten dan twee schokken, maar die al zwakker werden. Zoodra het dag is geworden, verlaten wij, zoo frisch en verkwikt als men het zijn kan na een dergelijken nacht, onze schuilplaats, die haar weg vervolgt. En rondom het vuur, dat met moeite weer wordt aangemaakt, wachten wij tot het dag is.

Wij gaan opnieuw naar de stad. Dezen keer hebben mijn drie dames haar hoeden niet opgezet, maar den zwarten doek omgeslagen, de eenige hoofdbedekking, die de vrouwen van Calabrië dragen, en zoo blijven we gemakkelijker onopgemerkt. Eenige straten zijn druk en levendig; op een open terrein heeft een gezin van vluchtelingen de tent opgeslagen of liever een ellendige planken hut. Een uithangbord, dat niet overmatig artistiek is uitgevoerd, licht ons in, dat dit een café is. Wij komen nader, en ik maak gebruik van de gelegenheid, om een blik te slaan in het gebouw, dat twee meter breed is en hoogstens vier meter lang, en waar men de bontste mengeling van voorwerpen aantreft, die men zich maar voorstellen kan. Een mandoline is de buurvrouw van eenige gedeukte ketels, terwijl onder de tafels twee kleine kinderen een epischen strijd voeren. De hut herbergt in het geheel negen personen, waarvan vijf kinderen. Een enkele der ongelukkigen ziet er wezenlijk bedroefd uit. Het is een man, wiens vrouw is gestorven, niet bij de ramp, maar twee dagen te voren aan een ziekte. De anderen hebben een echtgenoot, ouders, vrienden en bloedverwanten verloren, maar bij de catastrofe, en de moreele schok is te groot geweest, dan dat de smart al recht wordt gevoeld.

Ook lijkt het, of het gebeurde nu reeds voor hen iets is, dat lang geleden is gebeurd. Ze worden te zeer geheel in beslag genomen door de dringende eischen van het tegenwoordige oogenblik, dan dat ze tijd hebben aan hun verliezen te denken. Het omgekeerde heeft plaats bij diegenen, wier leven niet totaal is onderste boven geworpen; ieder oogenblik herinnert alles hen aan wat ze hebben verloren.

In de ambulances doet zich nog een ander verschijnsel voor; bij den moreelen schok is de physieke gekomen en velen zijn gebleven in een toestand van verwezenheid, waaruit niets in staat is, hen op te wekken. Anderen daarentegen zijn zoo verschrikkelijk opgewonden, dat het minste ongewone geluid hen van hun leger doet opspringen. Maar talrijk vooral zijn diegenen, die zich geen rekenschap schijnen te geven van de gansche uitgestrektheid van hun ongeluk en die een onverwoestbare hoop in de toekomst hebben behouden. [190]

Wat verder trekken twee soldaten, die puinhoopen opruimen, onze aandacht. De geheele inwendige structuur van een huis is verwoest; alleen de gevel en het dak zijn overgebleven. In de benedenverdieping ziet men door een breede deur een onontwarbare mengeling van ijzeren balken, gebroken meubels, waar witte bedden en matrassen heldere tinten in werpen. Vooraan op den drempel van het huis een lijk. Wij komen naderbij; de zwarte haren slepen los door het stof; kalk heeft er een witte laag over uitgestort, die ze grijzend doet schijnen; toch is het maar een meisje van elf jaar. Het tengere lichaampje is nauwelijks bedekt met een stuk linnen. Het gelaat, dat goed is bewaard gebleven, schijnt niet vertrokken als in lijden; de dood heeft het kind blijkbaar in den slaap overvallen, zonder haar den tijd te laten, zich te verweren. Men ziet geen enkel teeken van een wonde, maar een bundel haren, die achter het oor zijn vastgeplakt, werpt licht op den gewelddadigen dood. Het arme kind is verpletterd geworden. Een doodkist van vier slecht aaneengevoegde planken wacht de doode.

Geen nieuwsgierigen; wie voorbijgaat, heft even de oogen, om te kijken, maar wendt ze dadelijk van het reeds gewone schouwspel af en gaat vlug verder.

Van de kerk Del Rosario zijn de klokketoren en de gevel afgeslagen, en nu verspert een reusachtige puinhoop den toegang. Middenin rijzen nog de voetstukken van zuilen, en het witte marmer schittert in de zon. Een kind van een tiental jaren vertelt ons, dat onder het portiek van deze kerk hij en zijn beide broertjes vroeger gingen slapen. Den 28sten December was hij lang vóór zonsopgang in de bergen bessen gaan zoeken. Dat was zijn behoud geweest. Nooit heeft hij zijn broertjes teruggezien, en “toch zijn ze daar”, zei hij laconiek en wees met de hand naar den puinhoop, waarover we liepen. Als men hem vraagt, waar hij nu van leeft, zegt hij: “O, ze geven mij te eten. Ik ga de mannen ophalen, die de dooden wegdragen.”

Iets verder voeren de omhooggaande straten ons naar den voet der citadel, gebouwd van reuzengroote steenen. Liggend op een hoogte, die vast scheen en hecht, was het, of ze weerstand zou hebben moeten bieden. Maar de fondamenten zijn onderwoeld geworden bij den geweldigen schok; in de cyclopenmuren is een bres geslagen en daaruit heeft het gebouw in den nacht der verschrikking de bandieten en ongelukkigen uitgebraakt, die binnen de muren der vesting waren opgesloten. En in dien tijd kwam bijna het geheele garnizoen om het leven, begraven onder het puin der kazematten.

Een aanplakbiljet op een muur is bijna onbeschadigd gebleven. Het kondigt aan, dat er een voorstelling van de kinematograaf zal worden gegeven, en door een zonderling spel van het toeval is een der nommers van het programma “De Aardbeving”.

Afdalend naar het Corso Garibaldi wijst men ons, waar de zondagmis wordt gehouden. Het is in een klein, laag huisje van één verdieping, dat weinig schijnt te hebben geleden. Boven de deur kan men lezen: “Birra et Liquori”. In een vertrek daarachter is het altaar opgesteld op schragen. Daar de kamer te klein is, blijft de helft der geloovigen buiten de deur, en te midden van hen houdt een oud vrouwtje haar ezel bij den teugel.

We komen bij de aanlegplaats van de veerboot, die den dienst tusschen Messina en Reggio waarneemt. Van den 10den Januari af hebben de bootdiensten weer geregeld plaats gehad; maar eerst een week later kon, nadat de wegen waren hersteld, het wagenvervoer worden hervat, zoodat de gewonden zonder overscheping van Sicilië naar het vasteland konden worden overgebracht. Door hun zeer afgeplatten vorm hebben de veerbooten weerstand kunnen bieden aan de hooge golven, die op de kust aansloegen onmiddellijk na de eerste schokken.

De overtocht over de straat is wezenlijk feëriek, en de hooge sneeuwtoppen der Apennijnen en der bergen van Sicilië vormen de treffendste tegenstelling met de oevers, waar de donkere ruïnen grijnzen, die zich als achter citroenboomen trachten te verbergen. Drie kwartier varens op zee, en we komen de haven van Messina binnen, “bella Messina”, zooals niet laten kunnen haar te noemen degenen, die haar kenden in den tijd van haar glans. De ontscheping heeft zonder ongevallen plaats. Op deze plek is de kade geheel vernield; van een kleine werf, waar vroeger de koopwaren werden ingescheept, zijn niet anders overgebleven dan verwrongen ijzeren staven.

Bij de pier stond een lang gebouw, waarvan niets dan gescheurde muren zijn blijven staan, laatste sporen van de kazerne, waar vierhonderd karabiniers den dood vonden. Het tooneel is hier veel aangrijpender dan te Reggio; de verwoesting is in haar afgrijselijkheid veel roerender. De kade is hier en daar ten deele in zee gestort, en daar, waar de groote granietplaten de vloeren vormden, gapen nu diepten van zes of zeven meter. Elders is de dooreengewoelde en gespleten grond door water overstroomd, en men kan er niet langs dan over planken, die als brugjes van den eenen naar den anderen kant zijn gelegd.

Van de heerlijke paleizen, waarop Messina zich terecht verhief, wat is er thans van over? Halfingestorte muren en gevels, die een oceaan van ruïnen achter zich verbergen. In een der straten, die van de kaai naar het station voeren, is de afsluitingsmuur van een gasfabriek in één stuk gevallen. Hij beslaat de heele breedte der straat, en de lage karren, met groote, bruine buffels bespannen, rijden erover als over een effen weg. Op het stationsplein heeft men een reeks tenten opgeslagen, die dienen als voorloopige ambulances en tot herberging van enkele stationsdiensten, nu enkel twee vleugels van het stationsgebouw zijn blijven staan; maar hoezeer gescheurd en onvast! De Piazza del Collegio Militare biedt wel den treurigsten aanblik van verwoesting. De eene zijde van het plein was geheel ingenomen door de gebouwen van een militaire school. De bovenverdiepingen stortten in, maar hebben in het vallen den gevel der eerste verdieping gespaard, die nu doodsch en somber, de lijken van meer dan honderd jonge menschen, de gansche schoolbevolking, aan het oog onttrekt. En overal, waar men heen ziet, één enkel schouwspel; puinhoopen, één enkele gedachte, de dood.

De Via Garibaldi, de handelsstraat van Messina, ziet er bedroevend uit. Wat de aardbeving had willen sparen, is een prooi van den brand geworden. [191]Een incidenteele brand, zeggen sommigen; een misdadige, beweren anderen, denkelijk zonder reden.

Een merkwaardige omstandigheid is de indruk, dien de ramp maakte op de weinige bewoners, die buiten waren op het oogenblik van de eerste schokken.

Een van hen, een bakker, die even te voren uit zijn werkplaats was gekomen, vertelde mij het volgende van die tragische oogenblikken: “Ik had pas mijn werk gedaan en daar ik door een kleinigheid was opgehouden, haastte ik mij naar huis, naar mijn vrouw en twee kleine meisjes. Gaande door de Via del Primo Settembre, stapte ik vlug voort; maar de lucht kwam mij zwaar voor, en ik voelde mij niet prettig. Het was nog geheel donker, maar ik kon toch een kar uit de tegenovergestelde richting zien aankomen, met een muilezel bespannen en een pleintje overstekend. De voerman had de grootste moeite, om zijn dier vooruit te krijgen. Het leek zenuwachtig en ongeduldig, deed telkens zijsprongen en ging dan weer in vaart vooruit, om even daarna stil te staan. Om het wilde dier uit den weg te blijven, week ik ter zijde op het pleintje; dat was mijn redding. Op dat oogenblik scheen de grond onder mij weg te gaan; met trillende beenen bleef ik onbewegelijk staan, niet in staat een lid te verroeren. Enkele seconden lang leek het mij, dat de huizen aan het plein een afgrijselijken dans uitvoerden. Ik zag muren instorten; een dicht stof omhulde alles, en ik voelde brokken steen aan mijn voeten vallen. Ik had volstrekt geen geluid gehoord, maar op dat oogenblik kreeg ik de gewaarwording van een gruwelijk lawaai, dat maar steeds aanhield, zonder dat ik het had hooren beginnen.

Ik merkte de haastige schreden van de menschen, die zich trachtten te redden, als witte schaduwen voorbijschuivend in den nacht. Ze gaven geen geluid, schreeuwden in het geheel niet! Ik dacht, dat het einde der wereld daar was, wachtte den dood af, onbewust nu en niet meer in staat, te denken en te begrijpen. Toen klonk er een luguber gebalk verschrikkelijk boven het lawaai uit; de muilezel, verpletterd onder een vallenden muur, gaf den doodssnik, en het was als een scheuring van de stilte, een vreeselijke uitbarsting van menschelijk geklaag, dat als een orkaan losbrak, een wanhoopsgegil, dat ten hemel steeg.

Eerst toen kwam de herinnering aan mijn vrouw en kinderen bij mij boven; zonder te denken aan het gevaar, liep ik voort; een verblindend licht deed mij schrikken, en ik had een gevoel, of ik in de lucht werd opgetild..... Toen ik weer bij kennis kwam, was het dag; maar de zon stond al laag bij den horizon. Ik lag op het dek van een stoomboot, die mij eerst te Palermo aan wal zou zetten, waar door een bovenmenschelijk toeval ik eenige dagen later mijn vrouw en mijn dochtertjes gezond en wel terugvond.”

Als diegenen, die om zoo te zeggen als toeschouwers de ramp hebben bijgewoond, hebben moeten gelooven aan het vergaan der wereld, is het zeer waarschijnlijk, dat er onder de in hun eigen woning begravenen zeer velen zullen zijn geweest, die geloofd hebben aan een bijzondere ramp, die hen alleen trof. Aan den anderen kant zijn er plaatsen, waar de schokken maar zoo licht zijn gevoeld, dat het is kunnen gebeuren, dat een man, die door den eersten schok was wakker geworden en die niets bijzonders om zich heen zag, weer is gaan liggen, tot het licht was, en toen eerst, buiten gekomen, een indruk kreeg van den omvang der ramp.

Wij hebben de terugreis gemaakt met dien ontsnapte, zonder dat hij het wist, en hij heeft ons verteld van zijn ontsteltenis en van zijn angst, dat hij gek was geworden, toen hij het monsterachtige schouwspel vóór zich zag.

Bij het kruispunt der Vier Fonteinen, aldus genoemd naar de versiering op de vier hoeken, treden we dat deel der stad binnen, dat het meest is gehavend; het is slechts een hoop puin, en niets wijst er meer aan, waar de straten waren en waar zich de huizen bevonden. Een verschrikkelijke chaos, waar duizenden dooden onder rusten.....

Met moeite onzen weg vervolgend naar het Westen der stad, bereiken we de nauwe straatjes van het Academiegebouw en zijn omgeving. De boeken uit de Bibliotheek liggen over den grond gestrooid tusschen het materiaal van een kuiper. In die smalle straten, die weinig lucht krijgen, is de reuk onuitstaanbaar. Op de derde verdieping, waarvan de gevel is ingestort, is een hond wanhopig aan het huilen, en dat eenzame geklaag in de doodsche stilte, die over de stad hangt, heeft iets oneindig treurigs en sombers, dat iemand doet rillen. Misschien waakt hij daar boven naast het lijk van zijn meester.....

Wij worden genoodzaakt, op gevaar af, twintigmaal te vallen, een reusachtigen hoop balken en steenen te beklimmen, die den eenigen weg verspert, voor ons beschikbaar. Op den top is treurig een man gezeten op een stuk van een kroonlijst en houdt, met iets vermoeids in al zijn doen, toezicht op de arbeiders, bezig met het opruimen van het puin. Groot en forsch, met energieke trekken en sobere gebaren, lijkt hij ons vijf-en-dertig of veertig jaren. We spreken hem aan, en hij antwoordt in het Fransch. Hij is ingenieur en leidt de opgravingen, die op de plek, waar nog zoo kort geleden zijn huis stond, worden gedaan. Met enkele woorden en met eentonige, klanklooze stem vertelt hij ons, rustig en gelaten, alsof hij van een vreemde sprak, zijn droevige geschiedenis. “Dit hier was mijn huis, waar ik woonde met mijn kleinen jongen van een jaar en mijn broeder. Toen de dood is gekomen, heb ik mijn kind in de armen genomen en heb getracht, mij te redden, maar verder herinner ik mij niets meer. Ik ben vijf uren onder de puinhoopen blijven liggen; steenen beletten mij, mijn beenen vrij te maken; en ik hield steeds mijn jongentje tegen mij aan. Toen men ons is komen bevrijden, leefde ik nog, maar in mijn armen was mijn zoon gestorven.

“En uw broeder?”

“Dien heb ik pas gisteren weergevonden, maar hij heeft niet geleden; hij moet dadelijk gestorven zijn, want hij had aan de slaap een diepe wonde.”

En toen we hem vroegen, of hij dacht dat er in zijn huis veel slachtoffers zouden zijn, zei hij: “Ja, wij woonden daar met een vijftigtal menschen en ik ben op het oogenblik de eenig overgeblevene.”

We zijn allen dieper bewogen, dan we willen laten blijken. De eenvoudige toon, die zoo diep geschokt [192]en vermoeid klinkt, waarop die man ons die dingen heeft gezegd, heeft den diepsten indruk op ons gemaakt. En toch is zijn geschiedenis lang niet een der verschrikkelijkste.

In het hospitaal Della Pace te Napels was een klein meisje uit Messina. Twee dagen lang was ze half begraven gebleven onder het puin, waar alleen haar linker been onder uit kwam. Den tweeden dag ging er een uitgehongerde hond voorbij, zag het been en wierp er zich gulzig op. Halfdood en te zwak, om te roepen of zelfs om een beweging te maken, voelde het meisje, dat het dier aan haar voet knaagde, en toen men haar bevrijdde, was de voet verscheurd.

Als men met de overlevenden spreekt, is er vooral één zaak, die de aandacht trekt. Het schijnt, dat de feiten, waar ze over spreken, niet henzelven betreffen; het is of ze onbewust een van buiten geleerde geschiedenis vertellen, waarbij ze in het geheel niet betrokken zijn, en toch zijn zij zelf de slachtoffers.

Den volgenden morgen bevinden we ons te midden der puinhoopen; de heldere hemel, de zon, die aan alles fleur en leven bijzette, had onze sombere stemming van den vorigen dag verdreven. Op de oneffen kaden en de uit de voegen geraakte straatsteenen zien we wagens en karren, getrokken door groote buffels met kromme horens. Dat is de eenige plaats, waar men nog een schijn van leven kan waarnemen. Bergbewoners komen naar beneden uit hun dorpen en geleiden hun ezels, beladen met manden radijs of oranjes en sinaasappelen, hoog opgestapeld in rieten korven, aan elken kant van het dier bijna tot op den grond afhangend. De kleine karren, de carettini, zoo fraai geschilderd, gaan voorbij, tot boven aan toe volgeladen met de voorwerpen, die de vluchtelingen dagelijks uit de ruïnen te voorschijn halen.

Een zwarte rook stijgt op uit het plein vóór het gemeentehuis, de Municipia, waar de brand nog niet is gebluscht. Na eenige dagen onder de asch te hebben gesmeuld, is hij weer begonnen, en soldaten zijn bezig, hem te bestrijden. Iets verder op de kade is het standbeeld van Neptunus niet in het minst beschadigd; de naar de stad het gelaat wendende god heeft zijn impassibel gezicht behouden.

Tijdelijk wonen in Reggio.

Tijdelijk wonen in Reggio.

Als we te midden van de ruïnen ons onderzoek voortzetten, zien we een groep huizen, die volkomen onbeschadigd is gebleven; nauwelijks ziet men er een paar scheuren in. Op den hoek van den muur leest men de woorden op een bord: “Allen gered!” geruststellende verzekering voor de menschen, die misschien nog in ongerustheid zijn over het lot hunner daar wonende nabestaanden. Ongelukkig zijn dergelijke uitzonderingen zeldzaam en vaker moest men eigenlijk de tegengestelde verklaring aanplakken met de woorden: “Allen omgekomen!”

Van de kathedraal, een meesterwerk uit de twaalfde eeuw, die aan alle voorafgaande aardbevingen weerstand had geboden, zelfs aan die van 1783, zijn nu het gewelf en de gansche rechterzijde ingestort. De mooie goudmozaïeken met purperen inlegsels, die aan de palatijnsche kapel in Palermo deden denken, liggen op den grond. Wij komen een man tegen, die netjes, maar armoedig is gekleed en die ons voorstelt, voor ons opgravingen te doen in de puinhoopen, want sedert enkele dagen nog maar staat men aan de eigenaars der huizen toe, nasporingen te doen en puin op te ruimen.

De toenemende duisternis noodzaakt ons naar de boot terug te keeren, die naar Napels zal vertrekken. Nauwelijks zijn we aan boord van de paketboot Scylla, of we hooren de brandklok. In de betrokken lucht stijgen rookwolken op, en op een paar honderd meter van ons verwijderd zien we een enorm vuur. Het is een zeilschip, waarvan de uit benzine bestaande lading vuur heeft gevat. Het is geheel nacht, maar de reusachtige vlammen, die uit het schip opstijgen, verlichten de helft der haven. Tot zoo dichtbij, als de voorzichtigheid het toelaat, zijn torpedobooten genaderd en zonder ophouden beschieten zij den vuurhaard met projectielen. Weldra valt de mast met één slag met een droog gekraak, gevolgd door het gesis van het vlammende hout, dat in de golven wordt gebluscht.

Drie uren lang zagen wij het vuur zijn vernielingswerk voortzetten. Een vreeselijk schouwspel inderdaad, dat schip in vlammen, dat zijn licht uitgiet over de doode stad, in duisternis gedompeld. Met een soort van verlichting zien we ten laatste het vuur dooven en eindelijk alles duister worden. De aanblik van de donkere zee is een rust na zulke tooneelen. Toen het dag werd ontwaakten wij tegenover Capri en de oevers van Sorrento, en, Napels maar even aandoende, vertrekken we dadelijk weer naar Rome, Genua en Frankrijk.

Ornament.

Colofon

Beschikbaarheid

Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen van welke soort dan ook. U mag het kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden van de Project Gutenberg Licentie bij dit eBoek of on-line op www.gutenberg.org.

Dit eBoek is geproduceerd door Jeroen Hellingman en het on-line gedistribueerd correctie team op www.pgdp.net.

This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.org.

This eBook is produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at www.pgdp.net.

Codering

Dit bestand is in een verouderde spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te moderniseren. Afgebroken woorden aan het einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in het origineel zijn gecorrigeerd. Dergelijke correcties zijn gemarkeerd met het corr-element.

Hoewel in het origineel laag liggende aanhalingstekens openen gebruikt, zijn deze in dit bestand gecodeerd met “. Geneste dubbele aanhalingstekens zijn stilzwijgend veranderd in enkele aanhalingstekens.

Documentgeschiedenis

  1. 2008-12-27 begonnen.

Externe Referenties

Dit Project Gutenberg eBoek bevat externe referenties. Het kan zijn dat deze links voor u niet werken.

Verbeteringen

De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:

Bladzijde Bron Verbetering
187 hadden handen
190 onmiddelijk onmiddellijk
190 ontrekt onttrekt
191 [Niet in bron]
191 [Verwijderd]